Drie namen voor hetzelfde kunstaas, afhankelijk van het streekdialect. “Blinkertjes” is een term die je vaker in Nederland hoort, terwijl “lepeltjes” vooral in het westen (België) wordt gebruikt. Toch is “spinners” eigenlijk de juiste naam voor aas dat bestaat uit een blad dat om een as draait. Dit type kunstaas is vaak onovertroffen, vooral op “maagdelijk water.”
Veel vissers zetten hun eerste stappen in het verleiden van roofvissen met een spinner. Het is geschikt voor zoet en zout water, stilstaand of stromend, en het werkt vanwege pure agressie, territoriumverdediging, honger of nieuwsgierigheid.
Iedere visser heeft wel een favoriete spinner, vaak de spinner waarmee hij het meeste vist en vangt. Sommige vissers gaan zelfs zo ver dat ze zweren bij slechts één model en nooit meer iets anders proberen.
Ik wil graag mijn ervaringen delen om juist deze vissers te overtuigen om af en toe een ander model te proberen, vooral op dagen dat het vangen wat moeizamer gaat.
Het gepaste materiaal
Mijn baarsvisserij met spinners verbeterde enorm dankzij twee aanpassingen in mijn uitrusting, vooral bij het ultralicht vissen. De eerste grote verbetering kwam toen ik bijna 20 jaar geleden mijn eerste ultralichte baarshengel zelf afbouwde.
Deze hengel, geschikt voor spinnermaat 3 of kleiner, kan lichte aasjes ver en precies werpen. Hij biedt ook een voordeel bij onderhands werpen, handig langs sterk begroeide oevers of tussen struiken.
Wat echter nog belangrijker is, is de gevoeligheid van de hengel. Elk tikje – of het nu een stukje waterplant is of een aanbeet van een vis – wordt duidelijk doorgegeven. Destijds was het moeilijk om zulke aangepaste hengels te vinden, tenzij je er een liet afbouwen. Gelukkig heeft de opkomst van streetfishing en moderne forelvisserij geleid tot een ruime keuze aan lichte fabriekshengels.
Bij het kiezen van een hengel is strakheid essentieel. Dit wordt beïnvloed door de hardheid van het carbon en het gewicht van de geleide-ogen. Zwaardere ogen vertragen de hengel en verminderen de strakheid, wat cruciaal is voor het werpen en de gevoeligheid.
Tegelijkertijd moet de hengel soepel buigen, zodat schokken tijdens de dril worden opgevangen en lijnbreuk of losschieten van de vis wordt voorkomen.
Een passend werpgewicht is eveneens belangrijk. Voor spinners gaat dit niet alleen om het gewicht van de spinner zelf, maar ook om de weerstand van het spinnerblad. Grote bladen, vooral ronde modellen, trekken harder aan de hengeltop.
Een spinner met een groot blad kan een lichte hengel ongeschikt maken, ook al lijkt het gewicht op papier passend.
Dyneema versus nylon
Dyneema heeft sinds zijn introductie een revolutie teweeggebracht in het vissen met kunstaas. Hoewel sommige ultralichtvissers vasthouden aan nylon, doen zij zichzelf tekort. Dyneema is veel gevoeliger, waardoor je zelfs kleine tikjes op afstand voelt. Dit is belangrijk, want een baars die slechts aan je spinner likt, kan bij een tweede worp volledig toeslaan.
Bij nylon gaat te veel kracht verloren door de rek, wat het zetten van de haak bemoeilijkt, vooral bij grotere baarzen met stevigere lippen. Hoewel nylon minder snel lijnbreuk veroorzaakt, kan een diep meebuigende, parabolische hengel dit probleem bij dyneema uitstekend opvangen.
Bij dyneema moet je wel letten op de werkelijke lijndikte. Fabrikanten overdrijven vaak met hun claims. Te dikke lijnen geven meer weerstand, maken het moeilijker om lichte spinners te werpen en belemmeren het bereiken van de gewenste diepte. Hoe dunner de lijn, hoe soepeler en efficiënter ze vist.
Een dunne lijn snijdt beter door het water en registreert tikjes directer. Voor zeer dunne lijnen, zoals 0,04 mm, is een aangepaste hengel noodzakelijk om breuk te voorkomen. Met een uitgebalanceerde uitrusting kun je met licht materiaal zelfs grote vissen vangen.
Ik herinner me een keer dat ik met een Schreiner Fair-Play 1-grams-hengel en 0,10 mm nylon viste. Tijdens een baarsvisbeurt haakte ik een metersnoek. Ondanks de dunne lijn bracht ik hem na een spannende dril veilig tot aan de kant. Hoewel het spinnertje uiteindelijk losschoot, was het een bewijs van hoe belangrijk de juiste combinatie van hengel, lijn en slip is!
Spinners in soorten en maten en kleuren
Eerst wil ik starten met de volgende stelling: ook op min of meer maagdelijk water kan het toch uitmaken met wat voor spinner je aan de slag gaat. Al kan in dit soort onontgonnen water het kunstaas meestal niet genoeg opvallen. Als je hengel het toelaat, en je bent op zoek naar de grotere specimen baars, grijp je het beste naar de grotere bladmaten.
De kleur kies je enigszins naar gevoel, bijvoorbeeld: fluo-toestanden in troebel water, donkere kleuren in helder water, of juist fel ‘zonlicht-wegflitsend’ zilver of goud.
Veranderen van kleur bij het uitblijven van succes is een goede aanpak. Zo zal je snel opmerken dat fluo-kleuren het ook vaak erg goed doen op helder water. Wil je echter vooral veel vangen, en maakt (zoals bij mij) de maat van de vis niet veel uit, dan zou ik zeker opteren om niet groter te gaan dan bijvoorbeeld een spinnerbladmaat nr. 2. De gemiddelde vis wordt dan ook een stuk kleiner.
Natuurlijk kan ik voorbeelden oproepen van heel kleine baarzen die vielen voor spinners ter grootte van een halve schoenlepel, maar je zult zeker véél meer vangen met een aangepaste maat spinnerblad.
De grotere vissen zullen vaak niet starten als het maar over een kleine hap gaat. Ook hiermee bewijzen uitzonderingen de regel: één van mijn grootste kanaalbaarzen ving ik op een kleine versie van de Thunder Bug van Mepp’s.
Ook onlangs verloor ik een hele dikke baars net op het moment dat ik hem wilde landen. Net op dat moment knapte het velletje aan de buitenkant van zijn bek waar het haakje van de zelfbouw minispinner houvast had gevonden. Je kunt dus maar “deels” gaan selecteren op grootte van je vangst via de grootte van je kunstaas.
Op wateren waar veel wordt gespind, is het minder makkelijk om een spinner te kiezen. In veel Nederlands polderwater worden de spinnermaten 3-4 door de vissen al bijna gezien als normale onderwaterfauna, omdat ze zo vaak voorbijkomen. Echter wel fauna van een gevaarlijke soort, want “de staart van dat ding bijt terug als je ernaar hapt!”.
Je kunt meemaken dat een rover zijn schot plaatst vanaf een afstand, maar dan in een nog grotere snelheid in paniek weer wegschiet. Hij heeft het van dichtbij gezien en als gevaarlijk herkend.
Dat is dan ook de reden waarom de vangsten achteruitgaan als je kort na elkaar een aantal keren dezelfde sloten aandoet. Het fenomeen heet natuurlijk dressuur. Ik drijf het niet zo ver dat ik beweer dat je geen vis meer vangt, maar de spoeling wordt toch dunner. Verander je de grootte van de spinner, de kleur, of de eventuele versiering achteraan, dan geef je jezelf opnieuw wat meer kansen.
Een eigenaardig voorbeeld van wat veranderen van kleur kan doen, is het volgende. We vissen in de warmere dagen in de polder op niets liever dan de aanwezige baarzen. Ik reken dit als een specialiteit, en het streefdoel is elke keer boven de 100 vissen te gaan.
Een streefdoel dat in september en oktober, de beste tijd voor de baars, meestal ruimschoots wordt behaald. Zeker in de laatste uren van de dag kan de teller heel snel draaien.
Heel lang hebben we geloofd dat dit voor een groot deel kwam doordat we de ideale baarspinner hadden gevonden, namelijk de ondertussen niet meer te verkrijgen oude versie van de Ondex 2. We hebben dit vaak getest. Ik viste ermee, en mijn medevisser viste met een eigenbouw of een ander merk. Het verschil in vangst was vaak groot.
Omgekeerd hebben we misschien te weinig uitgeprobeerd: dat ik met een ander type viste en mijn kompaan met een Ondex 2. Later bleek namelijk dat de spinner zelf niet altijd allesbepalend was. Let op, ik wil mezelf niet ophemelen, noch mijn visvrienden belachelijk maken, maar ik viste gewoon erg veel op de baars en leerde zo vele kneepjes.
Mijn collega’s probeerden bovendien, in hun eigen nadeel, altijd deels op de snoek te vissen. Daarvoor, en dat was zeker hun grootste fout, visten ze met net een slag grotere spinner, en dat zorgt echt voor veel minder aanbeten.
Nu één van mijn vismaten de zomerse “half baars, half snoek”-visserij ook heeft vervangen door pure baarsvisserij, houden onze vangsten een gelijkere tred. Daarenboven vist hij vaak niet eens met een Ondex, maar met een grote diversiteit aan zelfbouwspinners.
Nu kun je direct opperen dat het type spinner dus toch geen rol speelt. Nochtans kregen we, doordat we meestal met elk een andere spinner vissen, vaak een heel ander beeld. Als de maat (lengte en/of breedte) net iets groter is – en dan bedoel ik echt geen twee millimeter – kreeg diegene die ermee viste gemiddeld een net wat groter slag baars op dan diegene die het kleinst viste.
Met de Ondex 0 en een zelf gemonteerd enkel haakje vangen we namelijk ook baarsjes van maar zo’n 7 cm. Visjes die je nooit vangt als je met een maatje nr. 3 vist. Leuk extraatje: wie het kleinste maatje viste kreeg ook meer aanslagen van heel kleine snoekjes.
We vinden ze prachtige wezentjes, die baby-snoekjes tussen de 15 en 25 cm. Je krijgt ze wel zo goed als nooit te pakken op een middelmaatspinner, maar blijkbaar zitten er veel meer dan we vermoeden.
Qua bladvorm kan je diverse kanten uit. De meeste fabriekspinners zijn voorzien van een blad met de Colorado-vorm, de Indiana bladvorm of de Willowleaf. De eerste in de rij is het meest ronde blad, en trekt het hardst aan de hengel. Dit komt omdat hij wijd uitslaat tijdens zijn reis door het water, daardoor veel water verplaatst, en hierdoor dus ook veel weerstand ondervindt.
Om het draaien van een spinner te leren aanvoelen door een hengel, is dit het meest geschikte blad. Prima dus voor de beginnende spinvisser.
Om in stromend water te vissen is dit blad niet erg geschikt. Vanwege de extra hoge waterweerstand zal de spinner teveel de neiging hebben om heel erg hoog door het water te lopen. Bovendien zal hij zo hard trekken aan de hengeltop dat het niet prettig vissen meer is.
De Willowleaf draait dan weer het dichtst tegen de as en trekt op die manier veel minder aan de hengel. Hij maakt echter veel meer toeren bij eenzelfde spinsnelheid. Omdat hij veel gemakkelijker begint te draaien, kan hij ook heel erg traag worden gevist zonder dat hij stil valt.
Dit soort spinnerbladen hebben ook minder de neiging om op te klimmen tijdens het binnen draaien. Daardoor is dit een uitstekend blad om diep te laten lopen zonder dat er gewicht moet worden toegevoegd op de as. De Indianabladen liggen met hun eigenschappen tussen beide bovenstaande in.
Het Terribleblad is dan een buitenbeentje, waar nogal wat old-skool vissers mee dwepen als zijnde de beste spinner ooit uitgevonden. Het is smal aan de bovenkant en stomp aan de onderkant. In het blad is een driehoekvormige deuk geslagen.
Meestal wordt het zonder ruiter gemonteerd op de as. Ook dit blad draait snel en dicht bij zijn as. Het trekt zeker niet enorm aan de hengeltop, dus vraagt het wat oefening om het te voelen draaien. Het heeft zichzelf zeker al als een uitstekende vanger bewezen. De reden waarom er weinig vissers mee aan de slag gaan, is omdat het moeilijker te vinden is in de handel.
Nog een specialere bladvorm vind je bij het Luxor Rafaleblad. Ook hiervan zijn een aantal vissers overtuigd dat er nooit een beter bladvorm werd ontworpen dan dit om baars te verleiden. Echter ook dit blad is al vele jaren niet meer op de markt, maar als je ze ergens tegenkomt in een oude hengelsportzaak, sla dan zeker uw slag. Ik zag al op het internet dat er meer dan €20 werd geboden per spinner; dus ze zijn geliefd.
De inline spinner is ook al zo een model dat soms erg wordt aangeprezen. Ook bij dit blad heb je geen ruitertje nodig om het te monteren. De as gaat dwars door het gat bovenaan het blad. Hierdoor staat het blad ook bij stilstand behoorlijk wijd uit, en bij het draaien ervan slaat het nog wijder uit. Hierdoor verplaatst het veel water, en valt het al van ver op vanwege de grote waterturbulentie.
Naast deze vele vormen zijn er natuurlijk ook vele afgeleide vormen. Vaak komen ze op als “nieuw en super goed vangend”, maar daar ze meestal even snel weer verdwijnen, bleken ze toch niet zo een verbetering te zijn geweest. Zo bracht Mepps ooit een spinnerblad uit dat bestond uit 2 delen.
De naam ervan ontgaat me, maar die 2 bladdelen konden uit elkaar worden geschoven. Ze leken me het ei van Columbus. Op die manier kon je namelijk de gewenste actie ervan aanpassen aan de omstandigheden. Wou je een smal blad, dan schoof je beide delen over elkaar dicht. Verkoos je veel weerstand en turbulentie, dan trok je beide bladdelen naar buiten van elkaar weg.
De theorie klopte, en het was voelbaar dat de spinner anders trok, maar in de praktijk vielen de vangsten tegen, en de goed bedachte bladversie is naar mijn weten ook al lang niet meer te verkrijgen.
Een andere uitvinding van dit merk is de vorm van het blad van de Thunder Bug. Ik kocht mijn eerste versie in een klein winkeltje in de Ardennen, waar ze ruim voorradig waren. Ze werden er blijkbaar gretig gekocht om op stromend water de forel te belagen.
Ik was erg benieuwd hoe goed ze wel zouden draaien in stilstaand water. Ze draaiden echt als een tierelier, en niettegenstaande hun ruime verzwaring op de as, waren ze toch gemakkelijk ondiep te houden. Bovendien bleken ze ondertussen al op diverse dagen duidelijk de ‘spinner van de dag’ te zijn.
Zeker als de baars moeilijk doet en liever achtervolgt dan toe te happen, vertonen ze hun verleidingskracht. De dregjes achterop zijn erg fijn en penetreren dus uitstekend, ook bij de aanslag met een ultralichte hengel. Hiermee komen we op een vaak terugkerende vraag: een dreg of een enkele haak.
Welke haakvorm voorzien?
Het staat buiten kijf dat een dreg waarbij de drie punten tegelijk doorgedrongen zijn in de baarzenbek, ze deze bek behoorlijk kunnen beschadigen. Als ze dan door onervaren handen, of slechter nog, respectloze handen er weer uit worden getrokken, dan ziet dit er achteraf vaak echt niet meer uit.
Helemaal een slechte zaak wordt het als het gaat over slecht gevormde dreggen die voorzien zijn van zeer grote weerhaken. Helaas zijn goedkope spinners, deze waarmee beginnende spinvissers vaak aan de slag gaan, dan wel voorzien van dit soort dikke dreggen met veel te grote weerhaken.
Het onthaken van een enkele haak hebben deze beginners al vaak niet onder de knie, dus kan je het resultaat bij deze driepuntige haken zich raden.
Sowieso kan je best de weerhaken plat duwen, en dat bij elke haaksoort. Het kleine bobbeltje dat hierbij overblijft, werkt eigenlijk al goed genoeg. Als je er tijdens de dril op let dat uw lijn steeds onder spanning blijft, dan zal je niet minder vangen dan wanneer de weerhaken er op blijven zitten.
Vis je met echt lichte hengels, dan zullen uw vangstaantallen zelfs hoger liggen. Ik verklaar me nader. De kracht die je kunt zetten bij de aanslag met een lichte baarshengel is echt niet zo groot. Op die manier komt het voor dat de haakpunten niet verder geraken dan daar waar de verdikking van de weerhaken begint.
Ze zitten dus zeer ondiep, en grijpen bijgevolg niet veel vlees. Bij het kopschudden van de baars tijdens de dril worden ze dan ook gemakkelijk uit de bek geschud.
Een vergelijkbaar iets heb je als je vist met een dreg in vergelijking met een enkele haak. Als drie haakpunten ineens moeten worden gezet, dan heb je drie maal zoveel kracht nodig dan wanneer je alle kracht van de aanslag kunt zetten op één haakpunt. Zeker als er een lange worp lijn uit is en er sowieso een bocht lijn en de rek eruit moet worden geslagen,
kan dat erg veel uitmaken. Test dit eens uit met een vismaat met een lichte hengel. Sta op een twintig meter van elkaar. Visser A houdt een spinner vast bij de drie haakpunten van een dreg. Visser B slaat ‘beheerst’ aan. Visser A zal merken dat het indringen van de drie punten eigenlijk niet zoveel voorstelt.
Herhaal hetzelfde terwijl visser A slechts 1 haakpunt tegen zijn vinger aan houdt. Zoek hierna op Youtube naar dit filmpje: “how to remove a fishing hook”. Veel kans namelijk dat die ene haakpunt behoorlijk diep zijn weg heeft gevonden in uw huid.
Een extra voordeel van vissen zonder weerhaak zal je hiermee op een praktische manier hebben ontdekt. Het onthaken gaat veel vlotter, en met veel minder beschadiging van de weefsels.
Snelheid van binnenvissen
Dit is volgens mij een zeer belangrijk gegeven, op vele dagen zelfs veel belangrijker dan het kleur of de vorm van de spinner. Het is dus niet anders dan in andere visserijen, de presentatie is zeer belangrijk!
Je kunt het meest verse aas hebben om op zee te gaan vissen op tong, maar als de aasaanbieding niet klopt, zal weinig worden gevangen. Net hetzelfde bij het vaste stok-gebeuren, of bij het vliegvissen, of bij het karperen, of het feederen.
Het aas is altijd maar een deel van de puzzel die helemaal moet kloppen om goed vis te vangen. Te vaak liep ik in de polder met een beginner die net dezelfde spinner aan de speld had hangen, maar waarbij onze vangsten heel sterk uit elkaar liepen.
Op sommige dagen maakt het niet zo veel uit; als de spinner door het water gaat en wat draait is het voor de baars al voldoende om het aan te vallen. Op de meeste dagen ligt het echt wel anders; een voorbeeld:
Het is de start van het baarsseizoen in de polder, en ik sta vreselijk te popelen om eens goed los te gaan. We trekken naar een slotenstelsel met een prima bestand aan kleine baars.
Ik weet nog dat mijn handen letterlijk beefden als ik de spinner aan de speld klikte, zoveel ‘goesting om te vangen’ had ik. We startten beiden met net dezelfde rode zelfbouw, want hier in de vroege ochtend ving die andere jaren prima.
Luc’s eerste worp leverde direct al vis. Zijn derde, vierde en vijfde worp deden het zelfde. Ik plukte bij de eerste worp een stengel waterplanten uit de diepte, en bij de tweede worp een tak. Ik stond al nerveus, maar dit gepruts maakte het er niet beter op.
De vangstdrang liet zich steeds meer gelden, want ik wou vis, Vis, VIS!!! Het liep voor geen meter, maar ik kon niet duiden wat ik verkeerd deed. Ondertussen liep het bij mijn vismaat op wieltjes. Om het verhaal kort te maken, het stond na een half uur vissen op 18-0.
Niet dat het echt een wedstrijd was, maar we houden altijd juist bij hoeveel we vangen, zodat we kunnen vergelijken met welk aas en op welke manier vissen het best lukt. Als je werkelijk telt, geeft dit het enige juiste beeld. Gokken op ‘hoeveel ongeveer’ leidt altijd tot een overschatting.
Ik stond zo nerveus als een puber vol hormonen die net een six-pack redbull achterover heeft gekapt. Echt niet het schoolvoorbeeld waarmee je kunt bewijzen dat vissen rust brengt. Steeds vroeg ik me af wat ik verkeerd deed om zelfs niet één aanbeet te krijgen. De stress nam steeds meer toe, tot ik mijn hartslag begon te voelen in mijn slapen.
Uiteindelijk heb ik mezelf gedwongen om in het gras te gaan zitten om rustiger te worden. Het vroeg zijn tijd, maar m’n hartslag zakte. Zo rustig mogelijk startte ik opnieuw met vissen. De derde worp kwam de eerste tik, de worp nadien het eerste visje.
Vanaf dan liep het even goed als bij vismaat Luc. Uiteindelijk geraakten we beiden zeer ruim in de driedubbele cijfers. Ergens was mijn manier van binnenvissen van de spinner in mijn ‘nerveuze periode’ niet goed genoeg, al kon ik, ook nadien, niet echt zeggen waar het daarbij mankeerde. Waarschijnlijk draaide ik net wat te fel, om de baarsjes te verleiden tot een aanval.
Feit is dat de snelheid van binnen draaien erg veel kan uitmaken. Als ze erg moeilijk doen, is het net zo traag binnen draaien dat het spinnerblad net nog draait, vaak de manier om de vissen over de streep te trekken. Andere dagen wil de baars een op en neer gaande spinner door het water zien gaan.
De bedoeling is dan dat je continu versnelt en vertraagt tijdens het zwengelen aan je molen. Het ‘stop-start-principe’ dat heel goed kan werken tijdens het vissen met pluggen op baars, is wat moeilijker uit te voeren met de spinner, maar blijkt het op diverse momenten ook erg goed te doen.
Variëren in snelheid kan echt wel de sleutel tot succes zijn. Een voorbeeldje uit de praktijk: We zijn op gezinsweekend in Nederland, en tegen de avond kan ik een uurtje vistijd los peuteren. Ik snel naar een boezemwater waar een brugje in deze tijd van het jaar vaak de place to be is voor een schooltje baarsjes.
Ze zijn duidelijk thuis, want de eerste worpen onder de brug leveren telkens vis op. Zoals steeds valt het na een aantal vissen stil. Ik schuif op, verder weg van de brug, maar de sloot zelf levert me enkel een paar kleine tikjes op.
Ik ga het aan de andere kant van de brug proberen, maar daar is het al helemaal niets. De vistijd kort veel te snel in, dus stap ik nog eens terug naar de brug.
De eerste worp is weer een baarsje, daarna is ‘soms-een-tikje-maar-niet-te-haken’, het enige antwoord op mijn worpen. Een andere spinner monteren kan dan wel eens de juiste manier van werken zijn.
Tot mijn grote ontgoocheling zitten mijn spinnerdozen echter in mijn regenvest, en niet in mijn visvest. Een spinnerwissel kan dus niet. Variëren in de aanbieding ervan is dus de enige nog mogelijke optie. Ik gooi zo diep mogelijk onder de brug, en spin erg snel.
Een knaller van een aanbeet is het resultaat. Het haakje zit diep in de bek. De volgende worp levert het zelfde beeld. Twee worpen later opnieuw hetzelfde, maar dan is het voorbij. Op de hoge spinsnelheid wordt niet meer positief gereageerd.
Een aantal pogingen later vis ik zoveel mogelijk golvend. Niet alleen de snelheid verhoog ik tijdens het draaien, maar ik hef hierbij ook de hengel, en verlaag de top tijdens het vertragen. Dit levert me opnieuw een aantal vissen, voor ze ook dit spelletje door hebben.
Toch zie ik diep in het water turend, dat er soms nog een baars het aas volgt. Ik besluit aan het eind van elke worp de spinner te laten vallen, en er wat verticalend mee te spelen.
Het lukt me weer om een paar vissen over de streep te trekken. Ik kan mooi zien op wat voor beweging de baars goed reageert, en sla zelfs een paar keer als ik zie dat een vis het vliegje achterop de spinner heeft gepakt, maar zonder dat ik wat heb gevoeld op de hengeltop.
Een zelfde spelletje probeer ik uit te voeren als mijn spinner diep onder de brug is. Het is niet gemakkelijk, want ik kan niet zien wat de rovertjes daar in het donker doen. Terwijl ik de bewegingen uitvoer, probeer ik te visualiseren wat daar onder de brug gebeurt.
Opnieuw mag mijn tellertje een aantal keren tikken. Ook deze methode van vissen blijft echter niet leveren. Ik besluit nu om erg diep, en zo traag mogelijk te spinnen. Bij de eerste worp loop ik vast. Ik vrees een hoop rommel uit te halen, en zo helaas finaal de stek te verstoren. Als ik wat kracht zet, wordt aan de andere kant tegen getrokken.
Een aantal stevige bonken op de hengel duiden op het kopschudden van een ferme baars. Het blijkt de grootste van de avond te zijn. Vreemd toch, ligt die vis daar nu al de ganse tijd tussen zijn aanbijtende soortgenoten, of heeft hun gespetter en gewoel hem van wat verderop gelokt?
Het zou me niet verbazen dat het eerste vermoeden het meeste klopt. Al de activiteit rond hem zal hem wel op scherp hebben gezet, en als dan die gemakkelijk te grazen prooi langskwam, heeft hij zijn kans gewaagd.
De volgende baars die ik vang is net wat kleiner, maar komt evenzo op de net zo zeer traag geviste spinner. Als ook die manier van vissen me niets meer levert, probeer ik een links-rechts manier van spinnen uit.
Hiervoor zwaai ik de hengeltop helemaal links, en daarna helemaal recht, zonder dat de lijn slap valt. Weer loopt de spinner daardoor wat anders, en zijn opnieuw wat ‘pyjama-rovertjes’ getriggerd tot toehappen.
Door constant met mijn aanbieding te variëren, geraak ik toch aan dik dertig stuks, en rijd als een zeer tevreden man terug naar het gezin.
Kleuren van blad en versiering
Qua kleuren kan op diverse dagen ook een duidelijk verschil worden opgemerkt. Zo hadden we in augustus een dagje, waarop de baars het behoorlijk deed. We misten echter beide nogal wat aanslagen; van echt kleintjes dachten we.
Vismaat Luc monteerde hierop zijn nieuwste zelfbouw: een kleine spinner met het zwarte blad van de “Black fury 00” van Mepps. De maat 00 geeft aan dat dit blad echt wel zeer klein is. Waar we beide verwachten dat hij nu al die minibaarsjes wel zou vangen, bleek net het tegenovergestelde. Hij viel gewoon bijna stil. Ik bleef behoorlijk baars vangen op mijn Ondex 1.
Wat echter nog veel eigenaardiger was, was het volgende: Luc begon goed snoek te vangen. Zelfs op plaatsen die ik zogezegd helemaal al had “uitgevist”, ving hij snoeken. Zo constant dat ik er bijna ongemakkelijk van werd.
Erger nog, ik kreeg op 2 plaatsen een snoek op gang, die na zijn schot, vlak achter de spinner ging zwemmen maar niet toehapte. U kent dat wel, van die “die hard – volgers”. Luc gooide enkele meters daar vandaan zijn “super-mini-spinner” te water, en in het glasheldere, zeer ondiepe water, zag ik de snoek draaien en in een noodtempo, met 100% agressie, toeschieten op Luc’s spinnertje.
Zonder verpinken werd het kleinood verzwolgen. De gevangen snoeken dienden altijd met onze langste arterieklem te worden onthaakt. Ze hadden niet getwijfeld, om het kunstaas ter grootte van een watertor, zo vol te nemen. Let op sommige snoeken waren boven de 60cm.
Een ander kleur dat we al vaker testten is rood. Baars zou namelijk hoorndol worden van dat kleur, zo beweert men toch. De resultaten waren meestal echter niet zo speciaal. In tegendeel, we vingen meestal zelfs minder in aantallen dan met de zilver- of goudkleurige.
Het lag anders in de vroege morgen en soms ook in het laatste avond-uur. Dan kan rood het opvallend goed doen. Zo goed zelfs dat fluo-rood bijna het standaardkleur is geworden waarmee ik in de vroege ochtend start.
Op echt moeilijke dagen heb ik wel achtervolgende baars kunnen verleiden met het rode vliegje dat ik graag op mijn minispinners heb hangen. Gewoon het moment dat de baars vlak voor je voeten hangt, het kunstaas ondiep wat laten huppelen. De dansende veertjes zorgen ervoor dat de twijfelende vis vaak toch nog toehapt.
Als we in het voorjaar in Ierland op onze spinnerbaits echter grote baarzen vangen, dan is het al jaren zo dat dit bijna enkel gebeurt als het blad fluo-rood is, of de versiering achterop rood is.
We vissen bijna allen met spinnerbaits in diverse kleuren, maar als je de foto’s van de gevangen grote baarzen bekijkt, komt die rode kleur telkens terug. Vanuit die optiek zullen veel fabrieksspinners waarschijnlijk ook worden uitgevoerd met een rode pluim.
Fluo-gele spinners konden me lang niet bekoren. Als ik na een wissel ermee aan de slag ging, daalden de vangstaantallen meestal, dus mochten ze nog weinig aan de speld. Vismaat Kurt gaf me er echter eens een uurtje een lesje ‘snel-baarsjes-vangen’ mee, en sindsdien ga ik er toch weer regelmatiger mee aan de slag.
Er blijken inderdaad dagen te zijn waarop ze het echt goed doen, maar in de meeste gevallen moeten ze de duimen leggen voor zilver of goud.
Het verschil tussen die laatste twee is vaak niet groot, maar toch staan er visdagen in mijn logboeken waarop het ene kleur toch een stuk boven het andere uitkwam. Het is zowat als bij elke visserij: het kan elke dag anders zijn.
Ik zou eigenlijk nog een heel eind kunnen doorgaan, om met voorbeelden aan te tonen dat één spinnertype niet zaligmakend is. Soms bekruipt mij de gedachte dat we eigenlijk naar spinners moeten kijken zoals de vliegvisser naar zijn vliegen. Je hebt een aantal vliegen die “bijna altijd” vangen. Maar je hebt ook een hoop vliegen die het op bepaalde momenten toch nog een stuk beter doen.
Aangepast aan die plaats, met die waterkleur en dat waterdoorzicht, op dat moment van het seizoen, het moment van de dag, met die temperatuur, deze bewolking, die maanstand en deze wind, op die vissoort, met deze stroming, volgens de aanwezige prooien, enzovoort.
Dat zoeken naar het beste aas op dat moment moeten we dus misschien meer inschakelen, zoals een vliegvisser dat standaard doet. En dan had ik het nog maar alleen over spinners. Je ziet dat we nog heel wat uren en dagen, weken en jaren, zullen moeten vissen en testen, om hier en daar een klein tipje van die sluier op te kunnen lichten die vissen heet.
Gelukkig maar.
Reageer