Home » Baarsstekken in de polder.
Roofvis

Baarsstekken in de polder.

Soms word ik wel eens gevraagd waar men in de polder op baars kan vissen. Eigenlijk is het heel eenvoudig om daarop te antwoorden: “overal en in elke poldersloot en boezem zit wel baars”.

In elke poldersloot is wel baars te vinden.

Daarmee lijkt de kous af, maar natuurlijk is het niet zo eenvoudig. Zeker niet in elke sloot is de baars-stand even goed, maar ook diezelfde sloot kan een gans ander beeld geven volgens seizoen, of zelfs volgens de maand van het jaar. Zo bleek al meerdere keren ook dat een sloot die eerst jarenlang goede baars-vangsten opbracht, in de opvolgende jaren bijna baars-loos leek te zijn.

Ik houd het er op dat de scholen baars zich verplaatsen over het enorme waterareaal waartoe de meeste sloten wel behoren. Toch blijft deze stelling staan: ‘normaal is geen enkele roofvis eenvoudiger te vinden in de zomerse polder dan de baars’. In deze bijdrage wil ik mijn ervaringen met u delen om u te helpen om de hotspots vlugger te ontdekken.

De zomerse polder doet mijn vissershart altijd veel sneller slaan.

De oeverkanten

Veel beginnende baarsvissers maken dezelfde fout. Ze komen aan bij een wetering en proberen al meteen zo ver mogelijk te gooien: “de baarzen zullen wel in het midden van de sloot zwemmen”, redeneren ze dan. Die aanpak is best wel eigenaardig, want nogal wat bootvissers zouden gewoon bijvoorbeeld alleen de oeverzones bestoken.

De baars heeft zo zijn redenen om in de oever te zitten. Het is er veiliger voor de grotere roofvissen, in de schaduw en beschutting van de waterplanten. Bovendien staat de tafel er altijd gedekt: ook het visbroed bevindt zich daar immers, en regelmatig tuimelen er insecten uit de oeverbegroeiing en wormen vanaf de kant in het water.

Start dus steeds in die oeverkanten. Is de sloot erg smal, tot zowat 3 meter breedte, dan kan je zowel de eigen kant als de overkant in één keer goed bevissen.

Bij bredere sloten is echter het meestal verstandiger om eerst de eigen oeverkant af te vissen om daarna via de overkant terug te keren. Vaak kan je namelijk niet dicht genoeg de overkanten uitvissen om het echt goed te doen. En met dicht bedoel ik wel degelijk dicht: niet meer dan 20 cm van de rand.

Neem van mij aan dat 50 cm en 20 cm een wereld van verschil kunnen maken. Zeker bij oevers die behoorlijk haaks naar beneden duiken, zoals wanneer ze voorzien zijn van houten beschoeiingen, kan het verschil fenomenaal groot zijn, want daar ligt de baars echt pal tegenaan.

Houten beschoeiingen zijn ware baarsmagneten.

Het vraagt natuurlijk wel wat werpervaring en zeker bij stevige wind zal je wel eens je spinnertje uit de kant moeten plukken, maar die ongemakken erbij nemen kan je wel een hoop vis opleveren.

Deze stek vraagt nauwkeurige worpen.

Koppen van sloten

Blijkbaar blijft trekkende baars graag hangen rond deze koppen. De kleine vis hoopt zich vaak op aan slootuiteinden en de baars weet die te vinden. Vis hier niet alleen het korte stuk uit, maar kam ook goed de lange kanten uit en dit tot een meter of vijftien ver. Omzichtig de stek naderen en van ver je worp inzetten zijn vaak de sleutels tot succes.

Aanlokkelijke slootkop.
De kop van een sloot kan je best van op afstand uitvissen.

Deze koppen zijn immers doorgaans ondiep en de vis ziet en voelt ons al van ver aankomen. Doe daarom niet onmiddellijk een worp van twintig meter, maar start met kortere worpen en verleng ze bij het uitblijven van de beten.

Als je al bij de eerste worp een vis van ver binnen drilt, zet je namelijk niet zelden de rest van de school op een alarmstand. Eenmaal dat belletje is afgegaan wordt de aanvalsdrift op een lager pitje gedraaid.

Zoals op alle regels echter, bestaan er ook op deze regel uitzonderingen: er zijn namelijk zo van die dagen dat je de rest van de school activeert door er een baarsje door te drillen!

Dan zie je een groepje soortgenoten dat de gevangen vis achtervolgt en hem het kunstaas uit de bek wilt pakken. Als ze zo actief zijn, kan je meestal een groot deel van het schooltje vangen, en zijn weinig extra trucjes van doen.

Een beste polderbaars van op de kop van een brede sloot.

Open sloten

Open slootdelen waar je kleine vis ziet, mag je nooit overslaan. Ook reigers en futen tonen waar kleine vis te behappen valt. Zie je scholen in de oppervlakte die bestaan uit wat grotere witvissen, peuter die ook uit.

Al bestaat het grootste deel van de school uit ruisvoorn of blankvoorn, heel dikwijls liggen er ook een paar baarzen tussen, meestal van ongeveer hetzelfde formaat.

Ga er niet van uit dat je in de polder gemakkelijk een monsterbaars kunt vangen, de meeste zullen veelal 12-16cm zijn, maar de aantallen maken veel goed. Na er vele duizenden gevangen te hebben vind ik die kleine baarzen toch nog steeds erg mooi, en de gretigheid waarmee ze bij wijle aanvallen, kan me blijvend bekoren.

Baarsjes blijven supermooie wezentjes.

Als er begroeiing staat in het midden van het open water, vis daar dan pal tegenaan. Concentreer je daarbij echter niet louter op de zeer zichtbare drijfbladeren.

Het is een courante en begrijpelijke fout om dat te doen, maar baars ligt zeker even goed tegen obstakels onderwater aan, obstakels die wij moeilijker kunnen zien.

Gevangen tegen het onder water gelegen hoornblad.

Een gegeven dat doorgaat voor vele vissoorten is dit: op bepaalde stukken van lange sloten is er altijd wel baars aanwezig, andere delen van hetzelfde water leveren bijna nooit vis op. Soms is daar echt geen reden voor aan te wijzen.

Ik denk dan wel eens dat het misschien met de specifieke bodemsoort te maken heeft waar de sloot door loopt. Een rijkere bodemsoort zou dan bijvoorbeeld meer voedsel afgeven, waardoor dat stuk meer waterdiertjes kan bevatten, waardoor er zich meer vis verzamelt op die stekken.

Mogelijk kan ook de aanwezigheid van elektrische leidingen, zowel bovengronds als ondergronds, een verklaring bieden. Er werd al vaker wetenschappelijk bewezen dat veel diersoorten gevoelig zijn aan de elektrische velden, dus waarom ook niet de vissen?

Zo ken ik een drietal stekken waar hoogspanningsmasten boven staan, waaronder ik steevast goed vang, gemiddeld ook wat grotere formaten.

Wat groter dan gemiddeld

De echt volledig open liggende slootdelen vis ik meestal vlot uit. Ik bedoel daarmee dat ik de worpen redelijk ver uit elkaar leg. Als de baars goed verspreid ligt, zoals in de maanden juni tot halfweg augustus, is dit ideaal.

Start hierbij steeds in je eigen oeverkant. Waar je pal in de oever beet hebt, heb je meestal meer kans om ook in het open water ervoor, vis te vangen. Tref je plots een groepje baars, dan kan je deze plek secuurder uitvissen..

Later op het seizoen, tot eind oktober, groeperen de vissen zich meer. Als je dan een schooltje vindt, komen er soms vanuit een klein hoekje tientallen baarzen na elkaar. Dat is uiteraard erg plezierig, maar het houdt meteen ook in dat vele stukken van de sloot baars-loos zullen zijn: locatie is dus alles in zulke omstandigheden!

Als ze los zijn, is het vis na vis.

T-stukken

Als er veel T-stukken en viersprongen zijn, dan kan je er van op aan dat er moet worden afgewaterd en dat de sloten dus regelmatig wat stromen. Baars blijkt daar van te houden. Ze liggen vaak net op de hoeken, en als er stroming staat, net uit de felste stroom.

Met een tungsten lepeltje zoals die van River2Sea, peuteren in die hoeken, kan zeer succesvol zijn.

Een kruising waar stroming loopt, bijna 100% baars-zeker!

Het afvissen van deze kruisingen mag je redelijk ruim zien: bevis tien, vijftien meter in iedere richting van ieder snijpunt, maar vergeet ook het midden van de kruispunten niet.

Stroomt het op de kruisingen van die sloten zelden of nooit hard, dan zijn het vooral de hoeken die goed moeten worden uitgekamd. Vaak zijn die wat ondieper dan de rest van de sloot en op die flauwe taluds komt kleine prooivis graag zonnen, wat op zijn beurt dan weer baars aantrekt.

Al zijn ze maar tien tot twintig cm diep, er kan zeer veel vis op liggen, zeker op warme bewolkte dagen. Verwacht op de ondiepten meestal geen grote baars hier en monteer bijvoorbeeld een kleine spinner maat 0 of één.

Waterlozingen

Zeker in de zomer kunnen dit ware hotspots zijn. Stromend water betekent extra zuurstof en daarvan is er in het te warme zomerwater eerder een tekort. Met het instromende water komt ook allerlei voedsel aangedreven.

Dat kunnen kleine visjes zijn, maar evengoed zoetwaterpissebedden, muggenlarven, vlokreeftjes, haftlarven etc. De baars ligt hier bijna altijd met de kop tegen de stroom in, en het is dan ook belangrijk om goed de richting te kiezen van waaruit je gaat gooien.

Deze uitlaat leverde me al vele tientallen baarsjes.

Met de stroom mee vissen is bijna onmogelijk: je moet veel te snel spinnen om je spinner draaiende te houden. Als je haaks op de stroming inwerpt, zal je eveneens sneller moeten draaien om je blad te laten spinnen, maar het valt soms nog net te doen, zeker als je eerder wat schuin op de stroming inwerpt.

De stroming plus je hogere inhaalsnelheid zorgt er dan voor dat de vis zich echt moeten reppen om bij je kunstaas te komen. Als dat lukt, dan zijn de beten ongehoord hard, maar meestal zal je weinig beet krijgen. Veel makkelijker is om met de stroom mee te werpen. Je kunt nu heel rustig binnen spinnen, want vaak draait je spinner al bijna uit zichzelf.

Als er goed baars zit, komen de eerste aanbeten snel. Als na een tijd de beet wat wegvalt, mag je deze superstekken niet zomaar meteen verlaten. Veel baars ligt hier vaak diep, soms op de bodem. Het kan nodig zijn om je antikinklood wat zwaarder te kiezen zodat je eigenlijk onder de stroming van de uitlaat door kunt vissen.

Met een zwaarder antikinklood geraak je toch op diepte.

Varieer in spinnersoort en je zult zien dat het aantal beten opnieuw helemaal kan aantrekken. Als wisselen van kunstaas niet veel resultaat meer oplevert, ga dan variëren met de manier van binnenvissen. Versnellingen, vertragingen, op en neer vissen, maar ook uitwijken van richting net voor de kant kan opnieuw voor beet zorgen.

Houd goed voor ogen dat je altijd maar een deel van de aanwezige vissen vangt. Ik zag dit al vaker in heel helder water waar ik een bepaalde hoek had uitgevist. Na een baarsje of vijftien dacht ik dan dat ze op waren: schooltje leeggevist, spuugmedaille op mijn borst, prima gedaan Bart!

Als ik dan heel erg voorzichtig met de polariserende bril in het water ging kijken, moest ik mijn medaille terug afgeven. Bleek dat er nog steeds ruim baars lag, maar deze resterende vissen had ik blijkbaar niet genoeg kunnen prikkelen tot een aanval.

Met deze kennis voor ogen blijf ik op een goed leverende stek nog altijd wat langer staan om met diverse variaties toch nog wat vissen over de streep te trekken.

Schaduwpartijen

Een paar jaar terug viste ik samen met iemand die nieuw was in deze visserij. Hoorndol van mijn verhalen van bergen baars wilde hij niets liever dan dat zelf ook eens mee te maken. We bevisten goede sloten, maar het ging niet wild. We waren pas om 11 uur gestart en het was zeer zonnig en zowat 30°C.

Vanuit de schaduw aan de overkant.

Enkel onder de enige brug die de polder rijk was hadden we een paar visjes buit gemaakt. Toen ik vlak langs één van de ruim aanwezige bomen een worp wou inzetten, merkte ik tussen de takken in het water behoorlijk wat vissen op met ertussen ook baars. Ik besloot mijn spinner gewoon tussen de takken te laten zakken en zo te verticalen.

De spinner was nog maar half in het water als hij al werd genomen. Het bleek het systeem van de namiddag. De baarzen hadden de koelste plaatsen van de sloot opgezocht, en dat was in de schaduw van de vol gebladerde takken.

Tegen de avond verliet de baars deze schuilplekken, en we vingen ze terug op een wat normalere manier.

Vanonder de steiger gepeuterd met een Rapture VibeSpin.

Het bevissen van de schaduwdelen geldt niet alleen voor stekken tussen boomtakken, maar evengoed voor steigers, dichte plantenbedden van bijvoorbeeld dotterbloemen of waterlelies, een kroos-bed, wat aangemeerde boten, maar ook voor uitgeholde oevers.

Ook bruggen geven deze schaduw, maar omdat dit echte superstekken kunnen zijn, bespreek ik ze apart.

baarsje geplukt uit het gaatje in het leliebed.

Bruggetjes en duikers

Bruggen kunnen als magneten op baars werken. Als ik mijn baars-dagen in volle zomer overloop, kan ik stellen dat soms een erg groot deel van de vissen onder bruggen werden gevangen.

Mooi polderformaat van onder de brug.

Daarom vis ik graag in sloten waar nogal wat mensen langs wonen. Bij ieder woning dient een brugje te worden aangelegd en dus heb ik meer van die topstekken tot mijn beschikking. Naast het feit dat bruggen schaduw leveren op zonnige dagen, zorgen ze vaak ook voor een versmalling van de sloot.

Die versmalling zorgt ervoor dat het water als het ware door een trechter moet bij het afvoeren van hoog water. De wervelingen die hierdoor ontstaan, zorgen er niet alleen voor dat er extra zuurstof in het water komt, maar ook dat het slib onder de brug wordt losgemaakt en dan wegspoelt.

Hierdoor wordt de plek onder de brug zelf wat dieper, en is de bodem vaak harder.

Kantikalen tegen de brugpijler aan.

Staat er een lichte stroming, dan zal je zien dat er veelal vissen samenscholen aan de kant waar het water van onder de brug komt. De ruisvoorn komt daar de aanstromende blaadjes eendenkroos verorberen, de blankvoorn doet zich wat dieper te goed aan voedsel dat tussen twee waters komt aangedreven.

Wat wil je als baars nog meer? Schaduw, koelte en zuurstof en stroomafwaarts net naast je deur een voorraadkast die zich constant vult met eten. Bovenop komt van stroomopwaartse regelmatig extra voedsel aangespoeld.

Stuur je eerste worpen niet onmiddellijk diep de duiker in, toch niet als je veel wilt vangen, want ook hier geldt dat het meestal geen goede zaak is om een vechtende baars door de school te trekken. Begin met de voorste meter en werp steeds dieper als er even geen aanbeten (meer) volgen.

De ervaring leert dat het niet altijd bij de eerste worpen raak is. Zeker bij grote en diepe duikers kan het gebeuren dat je ze daar in het donker een beetje wakker moet maken. De eerste vissen zijn vaak gemiddeld van formaat.

De eerst vissen zijn meestal van bescheiden formaat.

Daarna komen de kleintjes, en heel eigenaardig is het pas na ettelijke worpen dat de grote jongens een poging wagen. Ik maakte het al meerdere keren mee dat na twintig kleine baarzen er plots een dertiger aan hangt. Het gespetter en het vluchtgedrag van de gehaakte visjes werkt op hen blijkbaar als een rode lap op een stier.

Op een gegeven moment kunnen ze niet meer weerstaan aan die steeds terugkerende amokmakerij. Ook hier geldt de regel dat je het na een groot aantal vissen niet te snel moet opgeven en verkassen.

Geduld wordt beloond

Met de voorgaande zin voor ogen wil ik afsluiten met een leerrijke anekdote. Tijdens een weekendje uit met de familie was ik, zoals steeds, van mening dat ik nog niet veel had gevist, terwijl mijn vrouw vond dat ik al meer dan genoeg aan het water had gestaan. Maar op mijn blote knieën smekend en haar voeten kussend, mocht ik toch nog een uurtje weg.

 Ver kon ik dus niet gaan, en ik reed tot de eerste brug van een water waar ik soms behoorlijk ving. Ik had geluk, bij de eerste worp al toonden de tikken op mijn hengeltop dat er baars aanwezig was.

Ja hoor de baars ligt er!

Onder deze diepe en brede duiker was normaal gezien wel altijd wat baars te vangen, maar meestal was het na een vis of vijf al behoorlijk gedaan. Dit keer zaten er duidelijk meer en pas na tien minuten en twaalf vissen plus de normale hoop missers begonnen de beten wat te minderen.

Tijd voor een andere spinner, en de beten kwamen nu weer zoals voorheen, maar het duurde minder lang voordat ze weer afnamen. Een derde spinnertje leverde geen enkele beet op. Spinnertje vier monteren dus maar en ja, dat bracht opnieuw een visje of twee binnen. Ik moest nu beslissen als ik nog zou verkassen of niet.

Daar ik teveel tijd zou verliezen met het “onderweg-zijn” naar de volgende stek, besloot ik om hier nu volledig mijn resterende vistijd te benutten en wat zaken uit te testen. Ik monteerde opnieuw mijn eerste spinner en dit leverde al direct weer wat vis op.

De laatste kwam op een Masu lepeltje.

Kortom door het tijdgebrek had ik waarschijnlijk nog nooit eerder een stek zo goed uitgevist. De twee grootste vissen waren 26 cm en werden in de tien laatste worpen buitgemaakt. Alles bijeen ving ik 32 vissen in deze drie kwartier, maar ik miste en verspeelde er zeker evenveel.

Op een gewone visdag was ik misschien na de eerste tien minuten (als de beet voor het eerst stil viel) verder getrokken, en had het overgrote deel van de vissen niet gevangen. Ik had weer veel geleerd.

Bij baarsvissen is een dag met een hoog vangstgetal altijd mogelijk, vaak bestaat het zelfs uit drie cijfers . De dagen dat alles vanzelf loopt en je niet op zoek moet gaan naar het juiste systeem van de dag, zijn echter zeer uitzonderlijk. Elke dag is het wel anders. Soms vind je de goede manier van vissen snel en is ze logisch, in lijn met voorafgaande ervaringen.

Andere dagen moet je langer zoeken en kom je op details uit die je nooit had verwacht. Heb je het dan eenmaal gevonden, dan is de voldoening des te groter en sta je weer een stap verder op de ladder van de perfecte visser die alles weet en alles kan en altijd heel veel vangt, maar die je eigenlijk (misschien gelukkig) nooit kunt worden.

Over de auteur

Bart Debaes

Reageer

Klik hier om een reactie te plaatsen